Yuliia vertelt
“Op 24 februari, rond 7 uur ’s ochtends, schrok ik wakker van een zeer sterke explosie. Half wakker dacht ik even dat het slechts een oorlogsdroom was. Van de meeste auto’s in de straat ging het alarm af. Nog half slaperig, was ik mij nog niet bewust dat dit door de explosie kwam, want verder leek alles normaal. Ik probeerde opnieuw in slaap te vallen, maar dat lukte niet. Ik had een ongemakkelijk gevoel. Ongeveer 20 minuten later kwam mijn man de kamer binnen en zei: “Maak je klaar, we moeten naar de garage gaan. De Russen zijn de grens over en gaan met tanks richting Tsjernihiv.” Vanaf dat moment kwam alles in een stroomversnelling.
Toen we het huis verlieten, dacht ik dat het slechts tijdelijk zou zijn, want het voelde op dat moment niet als een afscheid. Ik was zelfs niet in gelegenheid afscheid te nemen van mijn grootmoeder en oom die daarna de belegering van de stad en voortdurende beschietingen wisten te overleven.
We moesten meerdere pogingen wagen om Tsjernihiv te verlaten. De enige bruikbare weg werd constant beschoten. Meerdere keren per dag kwam de weg in Russische of Oekraïense handen, daarmee was het onduidelijk of de weg vellig was of onder controle van bezetters. Ondanks deze onduidelijkheid, was er geen andere optie voor mensen dan risico te nemen en deze route te gebruiken. De dag voor ons probeerden de kennissen van mijn man bijvoorbeeld te vertrekken. Ze keerden terug in een auto vol met gaten. Nadat we al vertrokken waren, schoten de Russen mensen neer die de stad uitreden. Mensen die gewoon wilden leven….
Als je je geboorteplaats achter je laat, terwijl deze in puin geschoten wordt en er iedere dag mensen op die plek sterven, dan voelt dat alsof je een verrader bent. Alle mensen die achter moeten blijven – familie of vreemden – voeden je schuldgevoel. Dit is het syndroom van de overlevers. Je vlucht om je kind een kans te bieden, maar je realiseert meteen dat je een heleboel anderen niet kan helpen. De wil om zinloos geweld te stoppen en tegelijkertijd de machteloosheid te voelen, scheurt je ziel doormidden. Zelfs hier in Nederland in een veilige omgeving, blijven mijn gedachten bij iedereen die niet kan vluchten.
Eerst vluchtten wij naar Lviv – een stad in West-Oekraïne, maar toen de tankfabriek naast ons gebombardeerd werd, realiseerde ik mij dat nieuwe bombardementen en nieuwe vluchtpogingen ons teveel zouden worden. Daarna zijn mijn zoon en ik op 7 april in Nederland aangekomen.
Mijn man is nog steeds in Oekraïne en verdedigt ons land. Mijn moeder keerde terug en trok bij haar grootmoeder in die door haar fysieke gesteldheid niet in staat was geweest te vluchten. Nu ben ik nog steeds bang dat er opnieuw een belegering plaatsvindt en dat de geschiedenis zich zal herhalen.
Tijdens de vorige omsingeling en raketaanvallen stierven er in een maand evenveel burgers als normaal gesproken in een heel jaar. Mensen stierven niet alleen door de aanslagen, maar ook vanwege de koude, het gebrek aan medicijnen en tekort aan water. De overledenen werden midden in het bos begraven. Velen konden echter tijdens het oorlogsgeweld niet worden begraven. Sommige steden, buitenwijken en dorpen eromheen waren compleet verwoest. Dit besef verscheurt je hart. Ook is het onvoorstelbaar je voor te stellen hoe mensen die door ouderdom, handicap of ziekte zo wie zo moeilijk voor zichzelf kunnen zorgen, in een oorlogssituatie weten te overleven. Dit is de alledaagse werkelijkheid van het huidige Oekraïne.
Mijn zoon Danyiyl praat veel over de oorlog en vraagt wanneer we weer naar huis gaan. Hij vertelt me dat hij bang is dat ons huis wordt gebombardeerd. Hij herinnert zich hoe er na het geluid van het vliegtuig, explosies en het geratel van het luchtafweergeschut volgden.
Ik kon me niet voorstellen dat onze kinderen als oorlogskinderen zouden opgroeien, zoals dat ook het geval was met onze grootouders. Ik kon me ook niet voorstellen dat er mensen zouden zijn, voor wie deze oorlog niets betekend. Maar ik kon mij ook niet voorstellen dat er mensen op de wereld zouden zijn, die van mening zijn dat de Oekraïners dit aan zichzelf te danken hebben.
Ik zou willen dat ik in staat zou zijn de gebeurtenissen van de oorlog en de acht jaar daarvoor uit de geschiedenis te kunnen wissen, en het leven nu een veilige voortzetting van het vredige verleden zou zijn.
Ik ga naar mijn werk en Danyiyl gaat naar school. Hij vindt het er leuk en het gaat goed. Mochten we verhuizen naar een nieuwe plek, dan blijft hij op deze school. Ik heb werk. Het is geen moeilijk werk. Maar ik heb het wel zwaar, want je wilt iets van betekenis doen, juist in deze moeilijke tijden.
Als ik zelf had besloten om mijn huis te verlaten, dan waren er natuurlijk andere gevoelens geweest. We werden nu verjaagd en moesten vluchten. Als je terugdenkt aan je vroegere leven, is het alsof je bent gestorven en daarna opnieuw bent geboren. Je wilt er graag naar terug, maar er is niets meer om naar terug te keren.”